uittreding

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·tre·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord uittreding uittredingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de uittredingv

  1. het ergens uitstappen of uittreden / het opzeggen van je lidmaatschap
    • Het Brits parlement heeft premier Theresa May een nederlaag bezorgd door in te stemmen met een aanpassing van haar blauwdruk voor de uittreding uit de Europese Unie. Dat besluit kan de brexit nog gecompliceerder maken.[2] 
  2. met pensioen gaan
  3. parapsychologie: het buiten het eigen lichaam gaan
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tubantia Haytze Teerink 13-DECEMBER-2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be