uitlokken

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·lok·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitlokken
lokte uit
uitgelokt
zwak -t volledig

Werkwoord

uitlokken

  1. verleiden, veroorzaken, iets of iemand iets laten doen
    • De krasse uitspraken van de politicus lokte heftige kritiek uit. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be