trouwbijbel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·bij·bel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwbijbel trouwbijbels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

trouwbijbel m

  1. de bijbel die men krijgt als men trouwt
    • Op tafel staat het servies met het familiewapen van Verwolde en daaromheen de meubels die de burgemeesterswoning sierden. In vitrinekasten zijn bovendien tal van foto's, de markante steek van de burgemeester en andere gebruiksvoorwerpen te vinden. Daaronder een zeer chique broodtrommel, een uniek fietshorloge, de trouwbijbel en een hoge hoed.[1] 
    • De groene briefjes, een kleiner stapeltje dan je misschien zou denken, heeft Jakob in de trouwbijbel van zijn ouders gestopt, ter hoogte van Prediker. Dat was vandaag precies vier maanden geleden. Hij zegt: 'De eerste keer dat ik geld uit de Bijbel leende, heb ik me het meest geschaamd.'[2] 
    • Beneden laat mijn vader zich op de bank zakken en zet hij zijn oude vertrouwde commandostem op. „Pak de bijbel eens. Nee, nee, die andere. De trouwbijbel. Zoek Spreuken 31 op. Kun je het vinden? Dat kun je toch nog wel vinden. Spreuken komt na Psalmen.” Ik begin voor te lezen. „Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Haar waarde gaat die van koralen ver te boven”[3] 

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tubantia Jelle Boesveld 17-01-18
  2. Volkskrant Mirjam Bosgraaf Carel Helder 23 december 2006
  3. NRC Jannetje Koelewijn 4 augustus 2016