bijbel

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Bijbel

Nederlands

bijbel
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·bel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘de Heilige Schrift’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bijbel bijbels
verkleinwoord bijbeltje bijbeltjes

Zelfstandig naamwoord

bijbel m

  1. een exemplaar van de originele Bijbel
    • Hij heeft thuis altijd twee bijbels liggen. 
     Hij vertelde me dat hij ooit vijf dagen volledig afgezonderd in de Australische outback was gedropt met niet meer dan een stuk zeil, wat eten en drinken en een bijbel. Het was een bewustwordings-survival-oefening van de kerk van zijn ouders.[2]
  2. (figuurlijk) boek of andere publicatie dat het belangrijkste is in zijn onderwerp, of dat alle belangrijke informatie over het onderwerp bevat
    • Het boek 'Grotten Verkennen' is de bijbel van de grotlopers. 
  3. (figuurlijk) grote passie
    • De muziek van de Beatles was zijn bijbel. 
  4. (techniek) een werktuig voor het maken van vuurpijlen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen