troglodiet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

monument voor troglodieten
Uitspraak
Woordafbreking
  • trog·lo·diet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord troglodiet troglodieten
verkleinwoord troglodietje troglodietjes

Zelfstandig naamwoord

de troglodietm

  1. een mens die in grotten (of holen) leeft
    • Troglodieten woonden in grotten. 
     Ik begin een troglodiet te worden, dacht March; een grotbewoner, een zonderling; een schender van papieren graven.[1]
  2. (pejoratief) een dom, bruut persoon
    • Wat is hij een ongelofelijke troglodiet. 
Synoniemen

Gangbaarheid

29 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen