treurtijd
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- treur·tijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | treurtijd | treurtijden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de treurtijd m
- tijd die men neemt om over iets te rouwen
- Allen hebben we één' gekend,
In den treurtijd der ellend',
Die zichzelf wat groots verbeeldde,
En met duizend levens speelde;
Maar, verdrongen van de baan,
Pruilt hij, nu wij spelen gaan, [2]
- Allen hebben we één' gekend,
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'treurtijd' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "treurtijd" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Willem Hendrik Warnsinck (1818)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen Kinderspelen.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be