tragisch
Uiterlijk
- tra·gisch
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘treurig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1579 [1]
- afgeleid van het Franse tragique (met het achtervoegsel -isch) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tragisch | tragischer | |
verbogen | tragische | tragischere | |
partitief | tragisch | tragischers | - |
tragisch
- tot treurnis stemmend
- Raleigh is zaterdagmiddag door een hevige windhoos getroffen met tragische, zelfs dodelijke gevolgen.
- Het woord tragisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tragisch" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "tragisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ tragisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be