trachea

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tra·chea
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trachea trachea's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tracheav

  1. (anatomie) buis voor ademhaling die bij mensen en andere warmbloedige dieren de keel met de longen verbindt
  2. (zoötomie) ademhalingsbuisje bij insecten
  3. (plantkunde) houtvaten voor het transport van water in planten
Synoniemen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen