Naar inhoud springen

träff

Uit WikiWoordenboek

träff g

  1. ontmoeting
    «Jag har en träff med Anna ikväll.»
    Vanavond heb ik een ontmoeting met Anna.
  2. botsing
träffs enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     träff     träffen     träffar     träffarna  
  genitief     träffs     träffens     träffars     träffarnas