taäm

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  taäm    (hulp, bestand)
• IPA: /taˈʔam/, /ˈtaʔam/

Woordafbreking

• ta·am

Woordherkomst en -opbouw

• Herkomst: Hebreeuws

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	taäm	teamiem
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taäm v / m

1. (Jiddisch-Hebreeuws) smaak
2. (Jiddisch-Hebreeuws) reden voor gebod of verbod
3. (Jiddisch-Hebreeuws) voordrachtteken bij een woord in masoretische Hebreeuwse Bijbel (OT)

Verwante begrippen

• negina

Gangbaarheid

• Het woord 'taäm' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.