Naar inhoud springen

stoer

Uit WikiWoordenboek
  • stoer
  • In de betekenis van ‘potig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1767 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stoer stoerder stoerst
verbogen stoere stoerdere stoerste
partitief stoers stoerders -

stoer

  1. indruk makend
    • Hij heeft een stoere zonnebril gekocht. 
  2. indruk maken door sterk te zijn of sterk proberen te zijn
    • Die stoere kerels hebben eigenlijk maar een klein hartje. 
    • De minister sloeg stoere taal uit. 
     Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen.[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]