Naar inhoud springen

stoeierij

Uit WikiWoordenboek


  • stoei·e·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord stoeierij stoeierijen
verkleinwoord

stoeierij v [1]

  1. ruw spelen; spelende vechtpartij
    • Stoeierij was dan weer typerend voor vaders en hun kleuterzonen. Ook het taalgebruik was anders: woorden die het vaakst gebruikt worden bij zonen hebben betrekking tot prestaties en succes. ‘Trots’, ‘winnen’ en ‘top’ waren maar enkele voorbeelden. [2] 
    • De schilder Hugo Claus duldt in zijn atelier geen pottekijkers. Achter een ijzeren deur moeten de twee kamers liggen waar hij zijn 'stoeierijen' maakt. De vraag om er een kijkje te nemen, verbaast hem. “Beschrijft u het maar als iets tussen het atelier van Francis Bacon en een kippenhok,” zegt hij luid, duidelijk en lacherig. [3] 
88 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]