steenrijk
Uiterlijk
- steen·rijk
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zeer rijk’ voor het eerst aangetroffen in 1868 [1]
- samenstelling van steen en rijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | steenrijk | steenrijker | steenrijkst |
verbogen | steenrijke | steenrijkere | steenrijkste |
partitief | steenrijks | steenrijkers | - |
steenrijk
- intensief heel erg rijk
- De steenrijke zakenman investeerde in sociale ondernemingen.
- Het woord steenrijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "steenrijk" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "steenrijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Intensief in het Nederlands
- Intensivering in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %