statief

Uit WikiWoordenboek
Een statief

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voetstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1867 [1]
  • afgeleid van statie, of het Latijnse statīvus ‘tot staan bestemd’ met het achtervoegsel -ief [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord statief statieven
verkleinwoord statiefje statiefjes

Zelfstandig naamwoord

statief o

  1. (fotografie), (optica) een stabiel onderstel voor een camera, kijker of een ander (optisch) instrument, veelal in draagbare uitvoering met één of drie inklapbare of inschuifbare poten
    • Te koop: een verrijdbaar statief voor studiogebruik. 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen