stageweek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·ge·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stageweek stageweken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stageweekv / m

  1. week gedurende welke een leerling of student onder begeleiding in de praktijk werkt als onderdeel van de opleiding
    • “Tijdens de stageweek liet Juha Hakola zien over een zeer goed niveau te beschikken”, aldus Algemeen Directeur Nico Jan Hoogma. “Hij is talentvol, explosief en heeft een goede actie en voorzet.” [1] 
    • ,,Wat is 'stoma' in het Duits? Ik had geen idee toen ik hier net was. Met handen en voeten heb ik het uitgelegd", zegt Koen Linders, student verpleegkunde aan het ROC van Twente. De Oldenzaler (20) herinnert zich zijn eerste stageweek in de Euregio-Klinik in Nordhorn nog goed. Op de gang passeerde een Duitse arts en Linders zei netjes hallo. "Maar de man draaide zijn hoofd gewoon weg. Ja, Herr Doktor hè. Een arts staat hier hoog in aanzien." [2] 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tubantia Roel Lutkenhaus 30-12-08 Heracles strikt Hakola en John
  2. Tubantia 19-12-15 Banen in zorg voor het oprapen in Duitsland
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be