sproeien
Uiterlijk
- sproei·en
- In de betekenis van ‘in fijne stralen uitstorten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1657 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sproeien |
sproeide |
gesproeid |
zwak -d | volledig |
sproeien
- overgankelijk een vloestof in fijne druppeltjes op iets spuiten
- Ik heb de rozen even gesproeid.
- Het woord sproeien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sproeien" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "sproeien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Overgankelijk werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %