sponsoren

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spon·so·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sponsoren
sponsorde
gesponsord
zwak -d volledig

Werkwoord

sponsoren

  1. overgankelijk als sponsor fungeren voor iets of iemand
    • Hij sponsort met vijftien andere bedrijven het evenement. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

sponsoren mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sponsor
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be