spiering
- spie·ring
- In de betekenis van ‘beenvis’ voor het eerst aangetroffen in 1210 [1]
- afgeleid van spier met het achtervoegsel -ing [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spiering | spieringen |
verkleinwoord | spierinkje | spierinkjes |
spiering m
- Sjabloon:vissen Osmerus eperlanus , een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater
- Hij heeft spieringen in zijn aquarium.
1. Osmerus eperlanus, een klein zilverwit visje dat voorkomt in zowel zoet- als zoutwater
- Het woord spiering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spiering" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spiering" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ spiering op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be