speelweek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·week
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelweek speelweken
verkleinwoord speelweekje speelweekjes

Zelfstandig naamwoord

de speelweekv / m

  1. week dat men speelt
    • De familiefilm Dikkertje Dap draait in zijn eerste speelweek in maar liefst 147 bioscopen door het hele land. Dat is een record. [1] 
    • We rennen naar voren om applaus in ontvangst te nemen. Dankbaar en moe sluiten we deze speelweek van de comedy Husbands And Wives in Amsterdam af. [2] 
    • Tennisclubs De Mors, Rijssen, Holten en Enter strijden van maandag 12- tot en met zaterdag 17 juni om de Noaberscup. De wisselbeker gaat naar de vereniging, die aan het einde van deze speelweek de meeste punten heeft verzameld. [3] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Het Parool 3 OKTOBER 2017 Familiefilm Dikkertje Dap in recordaantal bioscopen
  2. Tubantia Halina Reijn 07-02-17 Trots op ring
  3. Tubantia Han Haveman 26-05-17 Rijssen, Holten en Enter strijden om Noaberscup
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be