speelhol

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speel·hol
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speelhol speelholen
verkleinwoord speelholletje speelholletjes

Zelfstandig naamwoord

het speelholo

  1. (spel) enigszins gore soort van casino, goktent of speelhuis maar ook schaak- of kaartclub waar druk gespeeld wordt.
    • Ook op die mooie lentedag waren de schakers weer aanwezig in hun rokerige speelhol 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be