soldatenvolk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sol·da·ten·volk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord soldatenvolk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het soldatenvolko

  1. (militair) de groep mensen die dienen als eenvoudig militair
     Ach, jullie vervloekte kwasten! Jullie zien er zo schoon en fris uit alsof jullie net een ommetje hebben gemaakt, dat is wel wat anders dan bij ons, het arme soldatenvolk, zei Rostov met martiaal vertoon en een stem waarin voor Boris nieuwe baritontonen doorklonken, terwijl hij op zijn bemodderde rijbroek wees.[1]
     Een en ander betekent jaren van bittere strijd, waarin anarchie de overhand heeft. Regelmatig golven legerkorpsen en ongeregeld soldatenvolk over het land van La Thiérache. Iedere keer met dezelfde afloop: paarden, vee en veldgewassen worden gestolen, geld wordt afgeperst, graanschuren geplunderd, boerderijen in brand gestoken en vrouwen verkracht.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 januari 2022 Weblink bron
    W. J. Eradus
    “Op kerkenpad tussen Brussel en Parijs” (13 november 2001), Reformatorisch Dagblad