slotkerk
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- slot·kerk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slotkerk | slotkerken |
verkleinwoord | slotkerkje | slotkerkjes |
Zelfstandig naamwoord
- (bouwkunde) (religie) tot een kasteel behorende ruimte voor het houden van missen
- ▸ De eigen slotkerk was het enige wat in aanmerking kwam, sinds driehonderd jaar of daaromtrent.[2]
- ▸ De koning en de koningin zullen de werkkamer van Luther bekijken, waar hij de Bijbel naar het Duits vertaalde. Later deze week bezoekt het paar de Slotkerk in Wittenberg waar Luther zich in 1517 uitsprak tegen de aflaathandel in de kerk in 95 stellingen; het was het begin van zijn strijd tegen het pauselijk gezag.[3]
Gangbaarheid
- Het woord 'slotkerk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Weblink bron “Koningspaar duikt in de Reformatie op werkbezoek in Duitsland” (dinsdag 7 februari 2017), NOS