skihal

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

skihal in Zoetermeer
Uitspraak
Woordafbreking
  • ski·hal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord skihal skihallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de skihalv / m

  1. een gebouw waarin een baan is aangelegd waarop je kunt skiën op kunstmatig gemaakte sneeuw
    • 'We doen alles wat redelijkerwijs mogelijk is om de wedstrijden op zaterdag en zondag door te laten gaan', sprak organisator Alexander Ziron. Zijn team heeft echter te kampen met hevige regen, hoge temperaturen en stormachtig weer. Vanuit een skihal in het noorden van Duitsland is inmiddels 600 kubieke meter sneeuw verscheept naar de schans op de Duits-Tsjechische grens. [1] 
    • SnowWorld richt zijn pijlen op Italië. De uitbater van skihallen maakte vandaag bekend een intentieovereenkomst te hebben getekend voor de realisatie van een skihal nabij Milaan. [2] 
    • In de skihal van SnowWorld Zoetermeer blijkt dat het boarden de 76-jarige Amsterdammer verrassend weinig moeite kost. Soepel draait hij zijn bochtjes, alleen zijn gezicht verraadt dat hij de AOW-gerechtigde leeftijd ver gepasseerd is. Fysiek oogt Verhoeffs lijf als dat van een man in de 40. De armen gespierd. Een trendy blauwe broek maakt de outfit af. [3] 

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen