situering

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·tu·e·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord situering situeringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de situeringv

  1. de plaats waar iets is t.o.v. andere zaken
    • De panelen mogen niet hoger dan drie meter worden, in plaats van de oorspronkelijke vier meter hoog. Tot slot heeft het buurtcomité inspraak gehad in de situering van de ingang van het zonnepark.[2] 
    • 'In alle vier ontwerpen bevinden de gemeenschappelijke ruimtes zich aan de voorkant en de woningen in het rustige deel daarachter", vat gemeentelijk projectmanager Maaike Schaepers samen. Ïn het ene model waarin de school naar achteren is gesitueerd kunnen de omwonenden gelijk zien wat daarvan de consequenties zijn voor de situering van de wooneenheden."[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen