schandmerk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schand·merk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schandmerk schandmerken
verkleinwoord schandmerkje schandmerkjes

Zelfstandig naamwoord

het schandmerko

  1. teken dat iemands schande aangeeft

Werkwoord

vervoeging van
schandmerken

schandmerk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandmerken
    • Ik schandmerk. 
  2. gebiedende wijs van schandmerken
    • Schandmerk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schandmerken
    • Schandmerk je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen