salvia
Uiterlijk

- sal·via
- uit het Latijn
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | salvia | salvia's |
| verkleinwoord | salviaatje | salviaatjes |
- Salvia
plantengeslacht uit de familie van de lipbloemen
- ▸ Verpleeghuisarts Marianne Abbink strijkt liefdevol met haar vingertoppen over het grijze, viltachtige blad van de salvia officinalis.[1]
- ▸ (Salvia Divinorum is ‘een bewustzijnsveranderend kruid dat gebruikt kan worden voor hallucinogene doeleinden of in een genezingsritueel, waarbij men, afhankelijk van de inname, geheel in beslag kan worden genomen door innerlijke beleving en alle realiteits- of identiteisgevoel tijdelijk verliest.’)[2]
- Het woord salvia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "salvia" herkend door:
| 61 % | van de Nederlanders; |
| 57 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Weblink bron “Ruiken, voelen en zien in verpleeghuistuin” (20-06-2008), Tubantia - ↑
Weblink bron Johanna Geels“Tamponmonoloog: een heel apart gevoel vanbinnen” (26/05/2014), HP de Tijd - ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be