ruis aan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ruis aan
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanruisen

ruis (...) aan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanruisen
    • Ik ruis aan. 
  2. gebiedende wijs van aanruisen
    • Ruis aan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanruisen
    • Ruis je aan? 

Gangbaarheid