rugzakker

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rug·zak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rugzakker rugzakkers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rugzakkerm

  1. toerist die reist met een rugzak
     Ons publiek bestaat nu vooral uit Nederlanders en Duitsers, maar voor de toekomst is dat niet goed, gezien de demografische ontwikkelingen. Het zou leuk zijn als we ook andere groepen aantrekken. Prima als dat rugzakkers zijn, die voor bos, duinen en strand komen. Ik verwacht dat het eiland dit aankan, de boot vaart één keer in het uur en op piekuren om het halve uur. Ook als mensen op de bonnefooi komen wordt het opgelost, maar we zijn streng op slapen in de duinen."[1]
  2. (onderwijs) (economie) leerling met een beperking die recht heeft op een persoonsgebonden budget van ondersteuning op een reguliere school

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 10 juli 2023 Weblink bron “'Het eiland biedt rust, maar er is ook reuring'” (07-01-2009), Tubantia