reiskoepel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • reis·koe·pel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord reiskoepel reiskoepels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de reiskoepelm

  1. organisatie die opkomt voor de belangen van reisorganisaties; brancheorganisatie voor de reiswereld
     "We gaan ervan uit dat mensen die in juli op vakantie gaan, uiterlijk volgende week weten waar ze aan toe zijn. Voor vakanties in augustus zal dat begin juli zijn", zegt directeur Frank Oostdam van reiskoepel ANVR tegen NU.nl.[1]
     Hoeveel Nederlanders er in de gebieden zitten, is onduidelijk. Volgens reiskoepel ANVR zijn het er "ongetwijfeld een aantal duizenden". De brancheorganisatie is blij dat niet hele landen naar oranje zijn gegaan.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 27 juni 2022 Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
  2. Bronlink geraadpleegd op 27 juni 2022 Weblink bron “Oranje reisadvies en quarantaine voor Brussel, Parijs, Madrid, Mallorca en Ibiza” (zaterdag 15 augustus 2020), NOS