ransel
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ran·sel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘rugtas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1758 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ranselen |
ransel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranselen
- Ik ransel.
- gebiedende wijs van ranselen
- Ransel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranselen
- Ransel je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ransel | ransels |
verkleinwoord | ranseltje | ranseltjes |
Zelfstandig naamwoord
ransel m
- (kleding) een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd
- Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel.
Gangbaarheid
- Het woord ransel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ransel" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.