quatschen
Uiterlijk
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
quatschen |
quatschte |
(hat) gequatscht |
volledig |
- quatsch·en
- Onzeker; mogelijk een onomatopee, of verwant met Oudhoogduits quat "viezigheid".
quatschen
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
quatschen |
quatschte |
(hat) gequatscht |
volledig |
quatschen