puilt uit

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • puilt uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitpuilen

puilt (…) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitpuilen
    • Jij puilt uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitpuilen
    • Hij puilt uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitpuilen
    • Puilt uit! 

Gangbaarheid