postuum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pos·tuum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘na de dood’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1920 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen postuum postumer postuumst
verbogen postume postumere postuumste
partitief postuums postumers -

Bijvoeglijk naamwoord

postuum

  1. na het overlijden
    • De ridderorde was een postuum eerbewijs voor de heldhaftige man die zovele mensen had gered. 
     Ook wil ik Eefje Brugman postuum bedanken voor het vertrouwen dat ze vanaf het begin in dit boek had.[2]

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen