plurk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plurk
Woordherkomst en -opbouw
  • Uit Nederlands-Indië [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plurk plurken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de plurkm

  1. (scheldwoord) lomp en onbeleefd persoon
     "Soms denk ik: je bent echt een onbehouwen, vervelende, asociale plurk. En dan belt zo’n kerel op. 'Hé, shit man, dat het zo gelopen is. Zeg, vanavond Champions League. Zullen we eerst een biertje doen en dan de wedstrijd kijken?' Dat is het cliché, maar zo werkt het echt."[2]
     Er komt een dag dat Duitsers ons niet meer schattig en zo leuk recht-op-de-man-af vinden, maar dat ze ons zien als de verschrikkelijke plurken die we zijn.[3]
     Nelleke Geel grossiert intussen in Zweedse plurken en 100-jarige mannen die uit het raam klimmen.[4]
  2. eerstejaars student
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
28 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. plurk op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Rick Nieman klapt uit de school met boek” (30 mrt. 2015), De Telegraaf
  3. Bronlink Weblink bron “Rote Grütze” (26 aug. 2018), De Telegraaf
  4. Bronlink Weblink bron “De literaire pikorde” (07/03/2012), HP de Tijd
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be