platvloers

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plat·vloers
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘triviaal’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1]
  • Samenstellende afleiding van plat en vloer met het achtervoegsel -s
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen platvloers platvloerser platvloerst
verbogen platvloerse platvloersere platvloerste
partitief platvloers platvloersers -

Bijvoeglijk naamwoord

platvloers

  1. laag bij de grond, onbeschaafd, vulgair
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen