pijnstilling

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pijn·stil·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pijnstilling pijnstillingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de pijnstillingv

  1. (medisch) middelen die helpen de pijn te verminderen
     `Meneer Kingma, u kunt nog wel een jaartje of wat mee, hoor. Alleen geen bomen meer omzagen.'De huisarts knipt haar tas dicht en staat op. 'Ik geef u een recept voor spierontspanners en pijnstilling, vanaf morgen mag u weer gaan bewegen op geleide van pijn. En veel rusten.'[2]
     Hans Halmingh (70) heeft een vergroeide hernia en kreeg een maand geleden van de neuroloog te horen dat hij met spoed geopereerd moest worden. Met veel pijnstilling wacht hij al vijf weken tot hij aan de beurt is. "Afgelopen week mailde mijn vrouw het ziekenhuis of mijn operatie nog wel door zou gaan vanwege de corona-uitbraak. Die mailde terug dat besloten is om alle niet-spoedeisende operaties uit te stellen. En mijn operatie is niet spoedeisend."[3]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  3. Bronlink geraadpleegd op 8 januari 2022 Weblink bron
    Yvonne Roerdink
    “Door corona moeten wachten op je operatie: 'Dit is geen leven meer'” (21-03-2020), NOS