passte

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pass·te

Werkwoord

vervoeging van
passen

passte

  1. enkelvoud verleden tijd van passen
    • Ik passte. 
    • Jij passte. 
    • Hij, zij, het passte. , speelde de bal naar een ploeggenoot
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • pass·te

Werkwoord

passte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van passen

passte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van passen

Werkwoord

passte

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van passen

passte

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aanvoegende wijs bedrijvende vorm van passen