parlevink

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

op de achtergrond het bootje van een parlevink
Uitspraak
Woordafbreking
  • par·le·vink
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parlevink parlevinken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de parlevinkv / m

  1. (beroep) oorspronkelijk rondtrekkende verkoper, later vooral iemand die vanuit een bootje allerlei artikelen aan consumenten verkoopt
  2. vink die in de buurt van de vinkenbaan rondvliegt
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
parlevinken

parlevink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parlevinken
    • Ik parlevink. 
  2. gebiedende wijs van parlevinken
    • Parlevink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parlevinken
    • Parlevink je? 

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen