ordinateur
Uiterlijk
- Geluid: ordinateur (hulp, bestand)
- IPA: /ɔʁdinatœʁ/
- or·di·na·teur
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
ordinateur | l'ordinateur | ordinateurs | les ordinateurs |
ordinateur m
- (informatica) computer m
- «Il a un ordinateur.»
- Hij heeft een computer.
- «Il a un ordinateur.»