opvouwen
Uiterlijk
- op·vou·wen
- samenstelling van op en vouwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opvouwen |
vouwde op |
opgevouwen |
zwak -d
gemengd |
volledig |
opvouwen
- door vouwen oppervlak en omvang zo verminderen dat opbergen of hanteren makkelijker is
- Netjes opgevouwen linnengoed kan in de kast worden opgeborgen
- ▸ 'Het kan nog veel erger dan dat,'zei Sverre en hij trok een opgevouwen krant uit de zak van zijn jasje.[1]
- Het woord opvouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opvouwen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 8
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Gemengd werkwoord in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Scheidbaar werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %