opgraver
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- op·gra·ver
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van opgraven met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opgraver | opgravers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de opgraver m
- iemand die opgravingen verricht
Gangbaarheid
- Het woord opgraver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opgraver" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf 25 nov. 2014 Prehistorische boerderij langs IJsseldijk
- ↑ NRC Theo Toebosch 11 mei 2018 Rijksmuseum van Oudheden: 200 jaar graven naar schatten in de grond
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be