onwennig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·wen·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van wen (stam van het werkwoord wennen) met het voorvoegsel on- en met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwennig onwenniger onwennigst
verbogen onwennige onwennigere onwennigste
partitief onwennigs onwennigers -

Bijvoeglijk naamwoord

onwennig

  1. ergens niet aan gewoon zijn, iets niet kennen, onhandig
    • Het boerenmeisje was de onwennigste gast op het grote feest bij de koning. 
     Goldie en Barbie zagen het als één groot avontuur, maar ik liep in het begin wat onwennig achter ze aan.[1]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be