onvoorwaardelijk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·voor·waar·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van voorwaarde met het voorvoegsel on- met het achtervoegsel -lijk
Bijvoeglijk naamwoord
onvoorwaardelijk
- zonder uitzondering, zonder clausule, zonder beperkingen
- Hij had onvoorwaardelijke trouw aan de koning gezworen.
- Hij had een onvoorwaardelijk vertrouwen in zijn dokter.
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord onvoorwaardelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.