onvoorwaardelijk
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·voor·waar·de·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van voorwaarde met het voorvoegsel on- met het achtervoegsel -lijk
Bijvoeglijk naamwoord
onvoorwaardelijk
- zonder uitzondering, zonder clausule, zonder beperkingen
- Hij had onvoorwaardelijke trouw aan de koning gezworen.
- Hij had een onvoorwaardelijk vertrouwen in zijn dokter.
- ▸ En ze kon zich ook niet voorstellen dat ze het in de toekomst zouden doen, tenzij ze toevallig naast elkaar zouden staan als de mededeling over de eindoverwinning plotseling kwam, Duitslands onvoorwaardelijke overgave, of iets soortgelijks dat ervoor kon zorgen dat wie dan ook wie dan ook omarmde die in de buurt stond.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord onvoorwaardelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628265