ongeacht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- on·ge·acht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
- antoniem van geacht met het voorvoegsel on- [2]
Voorzetsel
ongeacht [3]
Antoniemen
Vertalingen
1. los van
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ongeacht | ongeachter | ongeachtst |
verbogen | ongeachte | ongeachtere | ongeachtste |
partitief | ongeachts | ongeachters | - |
Bijvoeglijk naamwoord
ongeacht [4]
Gangbaarheid
- Het woord ongeacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "ongeacht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Verwijzingen
- ↑ "ongeacht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ongeacht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be