occlusie

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • oc·clu·sie
enkelvoud meervoud
naamwoord occlusie occlusies
verkleinwoord occlusietje occlusietjes

Zelfstandig naamwoord

occlusie v

  1. (medisch) afsluiting
  2. het op elkaar sluiten van tanden en kiezen in ruststand
  3. insluiting, bv. van een verontreiniging in een kristal, van een gas in een metaal, van de warme sector van een frontale depressie door een koufront (occlusiefront)
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be