obool

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

obool
Uitspraak
Woordafbreking
  • obool
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord obool obolen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

obool m [2]

  1. (numismatiek) (verouderd) Griekse munt van geringe waarde
    • 'Er zit geen schot in het paradijs,' zei hij. 'Dat is het probleem. Innovatie wordt er niet gezien als een prioriteit. Het enige wat er gebeurt, is de aankomst van nieuwe gasten. En Charon kreeg tenminste nog een obool per overtocht. Hij werd beter betaald dan ik' [3] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. obool op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Pfeiffer, Ilja Leonard
    "Grand Hotel Europa" 2018 ISBN 978-90-295-2622-7 pagina 350
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be