nobiljon

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • no·bil·jon
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nobiljon nobiljons
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de nobiljonm

  1. (adel) (pejoratief) iemand van adel
    • Toen praatten de heren over Graaf d'Aspremont Lynden, hij zou weer het Ministerie van Landbouw krijgen, en wat kende die Franskiljonse nobiljon nu van landbouw? Hij heeft alleen maar tomaten gezien in een hors d'oeuvre! [1]
Hyponiemen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen