niksig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nik·sig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van niks met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen niksig niksiger niksigst
verbogen niksige niksigere niksigste
partitief niksigs niksigers -

Bijvoeglijk naamwoord

niksig

  1. van iets dat het eigenlijk geen uitgesproken eigenschappen heeft
     Niet alleen het landschap, ook het weer viel tegen. Dat weet ik omdat mijn oma altijd klaagde over het weer, en het altijd vergeleek met dat in Índië'. Het is niet dat het daar nooit regende, zeker niet, maar als het regende, dan régende het, begrijp je? Hier is het allemaal zo niksig, zei ze terwijl ze op de bank zat en uit het raam keek met haar tinnen glaasje sherry in haar hand.[1]
     Je vindt ze kant-en-klaar in het vriesvak van de supermarkt: van die vrolijk gekleurde zakken groentefriet. Een beetje niksig smaken ze, die staafjes. Melig ook, door de gepureerde bonen die naast wortel en maïs in de zak zitten. Maar toch: er is meer friet in de wereld dan aardappelfriet. Maak je zelf ‘fopfriet’, dan kun je eindeloos variëren. Het lekkerst is een eigen groentemix, bijvoorbeeld van zoete aardappel, pastinaak en regenboogwortels.[2]
Synoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Renée van Marissing
    “Onze kinderen” (2021), Em. Querido's Uitgeverij op Wikipedia, ISBN 9789021414461
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 april 2022 Weblink bron
    Ellen Scholtens
    “Op de gezonde tour met fopfriet” (22-04-2017), Tubantia