niksig
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- nik·sig
Woordherkomst en -opbouw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | niksig | niksiger | niksigst |
verbogen | niksige | niksigere | niksigste |
partitief | niksigs | niksigers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
niksig
- van iets dat het eigenlijk geen uitgesproken eigenschappen heeft
- ▸ Niet alleen het landschap, ook het weer viel tegen. Dat weet ik omdat mijn oma altijd klaagde over het weer, en het altijd vergeleek met dat in Índië'. Het is niet dat het daar nooit regende, zeker niet, maar als het regende, dan régende het, begrijp je? Hier is het allemaal zo niksig, zei ze terwijl ze op de bank zat en uit het raam keek met haar tinnen glaasje sherry in haar hand.[1]
- ▸ Je vindt ze kant-en-klaar in het vriesvak van de supermarkt: van die vrolijk gekleurde zakken groentefriet. Een beetje niksig smaken ze, die staafjes. Melig ook, door de gepureerde bonen die naast wortel en maïs in de zak zitten. Maar toch: er is meer friet in de wereld dan aardappelfriet. Maak je zelf ‘fopfriet’, dan kun je eindeloos variëren. Het lekkerst is een eigen groentemix, bijvoorbeeld van zoete aardappel, pastinaak en regenboogwortels.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord niksig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Renée van Marissing“Onze kinderen” (2021), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021414461
- ↑ Weblink bron Ellen Scholtens“Op de gezonde tour met fopfriet” (22-04-2017), Tubantia