nestbouw

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nest·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nestbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de nestbouwm

  1. het maken van een plaats waar volgens hun eieren uitbroeden en hun kuikens voederen
    • In de Oostvaardersplassen worden vaker visarenden gezien, maar bijzonder is dat twee exemplaren zo lang bij elkaar blijven. Boswachters zagen vervolgens deze week het vrouwtje met takken vliegen, wat duidt op nestbouw. Na de vogels voorzichtig te hebben gevolgd, werd het nest ontdekt. [1] 
    • Iedere vogel let bij nestbouw op veiligheid voor eieren en jonkies. Roofvogels en vossen moeten op afstand blijven. Niet voor niets graaft de ijsvogel een gang van vijftig centimeter. En de grote bonte specht - we zien hem vandaag - strijkt na het foerageren eerst even neer op een tak vlakbij het nest. Een blik links, een blik rechts. Geen roofdier in de buurt? Dan hup, snel het nest in. [2] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Reformatorisch Dagblad 24-07-2002 Visarend broedt weer in Nederland
  2. NRC Willem Pekelder 19 mei 2017 Een vogelnest is pure architectuur
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be