nervositeit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: nervositeit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ner·vo·si·teit
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zenuwachtigheid’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Van het Engelse nervosity of het Franse nervosité, van het Latijnse 'nervositas' met het achtervoegsel -iteit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nervositeit | nervositeiten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de nervositeit v
- (medisch) (psychologie) zenuwachtigheid
- Ze wachtten op het bevel tot de aanval, hun nervositeit was bijna voelbaar. [2]
Vertalingen
1. zenuwachtigheid
Gangbaarheid
- Het woord nervositeit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "nervositeit" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "nervositeit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Lemaitre, Pierre"Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 15
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 11
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -iteit in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Medisch in het Nederlands
- Psychologie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 95 %